Focus op……..…Kortrijkse Muzikanten Gillebert de Berneville Openbare bibliotheek
Focus op……..…Kortrijkse Muzikanten Gillebert de Berneville Openbare bibliotheek Kortrijk Deze trouvère (volgens sommige bronnen heette hij “de Bernaville”) uit de 13de eeuw is mogelijks nooit in Kortrijk geweest. Maar zijn muziek was populair op het grafelijke domein, ook wel het oude kasteel van Kortrijk genoemd. Dat kasteel bevond zich tussen de Leie en de plaats waar nu de Onze Lieve Vrouwekerk staat. De teksten en melodieën werden “gevonden”, zodat daarmee ook de etymologie van het woord ‘troubadour” is verklaard. Het occitaanse woord ‘trobar’ betekent immers ‘vinden’. En “trouvère” is de term die men ten noorden van de Loire gebruite voor zo’n minnestreel. De onbereikbaarheid was ook weer een excuus om de melancholie en het verdriet zwaar in de verf te zetten. Onzekerheid, zelfbeklag en getormenteerdheid zijn hier de trefwoorden. Gecombineerd met allerlei galante formules behoorde dit tot de aristocratische spelcultuur, die hiermee zelfs gecodificeerd werd, waarbij de dame een rolmodel toebedeeld kreeg.1 Hij moet ook goed bevriend geweest zijn met Hendrik III, hertog van Brabant (1231-1261), een man met veel relaties. Want Hendrik III steunde onder andere de ambitie van Alfonso X el sabio (jawel die van de Cantigas de Maria) om keizer van het Heilig Roomse Rijk te worden, wat trouwens schromelijk mislukte. Die periode van het Heilig Roomse Rijk noemt men het Interregnum. Een zekere Richard van Cornwall eiste in deze onduidelijke periode eveneens de keizerskroon op. Alfonso kende zichzelf de titel van “Rex et Imperator” toe, maar hij heeft nooit enig gezag gehad in de Duitse gebieden. Hendrik III werd in 1257 wel door Alfonso X beloond voor deze steun met aanstelling tot vredeshandhaver in de westelijke rijksgebieden. Deze Hendrik was zelf ook dichter en componist. Werk van hem is terug te vinden in de codexen “Chansonnier d’Arras” (F-AS 657), “Chansonnier d’Arsenal” (F-Pa 5198) en “Chansonnier du Roi” (F-Pn 844)2. Deze codexen bewijzen in ieder geval muzikale contacten tussen Brabant en Arras. De ultieme link met Gillebert is wel een jeu-parti van Hendrik III, opgedragen aan Gillebert de Berneville: “Biau Gillebert, dites, s’il vos agree.” Een jeu-parti (joc-parti in het occitaans) was een gezongen debat over de liefde. Gillebert had contacten met trouvères uit Arras en produceerde 32 gedichten en 15 melodieën. 3 1 Gillebert de Berneville: een franstalige trouvère uit onze regio / Julien Vermeulen .- Kunsttijdschrift Vlaanderen, nr. 319, 2008 .- p. 67-68 2 Terug te vinden op de CD: Poissance d’amours: mystics, monks and minstrels in the 13th century Brabant / Grandelavoix olv Björn Schmelzer .- Glossa (gedistribueerd door Harmonia Mundi), 2008 Aanwezig in de collectie: ONDERWERP Middeleeuwen 51 CD 3 bron: http://www.hoasm.org/IIA/Gillebert.html De westgevel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk is zowat het enige wat nu nog bestaat wat Ghillebert zou kunnen gezien hebben. Wat had hij met Kortrijk? Over een zekere Gélibert de Berneville vindt men het volgende citaat in een oud studieboek over literatuurgeschiedenis (ik laat het in de oorspronkelijke spelling en zinsbouw): “Was hij inderdaad geboortig van Kortrijk? Men meent het, vooral om zijn betrekkingen met Vlaanderen en Brabant. In zijn liefdesliederen, waarvan er omstreeks veertig bekend zijn, richt hij zich tot een beminde in Kortrijk en tot een Beatrix van Oudenaarde. Hij zelf was een beschermeling envriend van Hendrik III, dien hij dan ook in menig lied verheerlijkt heeft, en met wien hij zelfs een en ander jeu-parti hield. Hij is een der vruchtbaarste en elegantste liefdedichters van het Noorden.”4 Andere auteurs zijn helemaal niet overtuigd van zijn Kortrijkse wieg. Marc Joye weegt in een artikel dat Gillbert vooral als dichter behandelt, een aantal zaken met elkaar af. Ten eerste: de naam de Berneville kwam niet voor in streek van Kortrijk. Ten tweede: Gillebert vernoemt in zijn teksten regelmatig Atrechtse personen, waaronder andere dichters. Ten derde vraagt hij dat zijn lied naar Kortrijk zou gaan, als ware het een postduif die hij laat vliegen: “Chanson, va t’ en à Cortrai sans sejor” staat er in een aanvangsvers van het lied “Amors, por ce ke mes chans sont joli”.5 Hij zou zijn bericht echter ook kunnen willen sturen, als hij Kortrijk slechts tijdelijk zou verlaten hebben, maar niets in de rest van de tekst, noch in andere teksten, lijkt daarop te wijzen. 4 Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 1./Frank Baur en Jozef van Mierlo .- 's-Hertogenbosch: Teulings' Uitgevers-maatschappij L.C.G. Malmberg, / Brussel : Standaard Boekhandel,z.j. [1939?] Te lezen via www.dbnl.nl 5 Gilbert de Berneville : Kortrijks dichter uit de 13de eeuw? / M. Joye // in: De Leiegouw, jg. 24, afl. 1, maart 1982 .- p. 17 Beatrijs van Brabant, kasteelvrouwe van Kortrijk luistert naar de voordracht van de dichter Dirk van Assenede (schilderij van Guffens in Kortrijkse stadhuis) Liefdesliederen In diverse teksten komt de naam Beatrijs voor. Algemeen wordt aangenomen, dat dit zou slaan op Beatrijs van Oudenaarde, een hofdame van Margaretha van Constantinopel die soms ook wel op het Kortrijks kasteel verbleef. Soms wordt die “Béatrix” ook de Dame d’Audenaerde genoemd, maar niet altijd. Ook wordt verondersteld dat de Beatrijsfiguur enkel platonisch bemind wordt. Vergelijkbaar met de Laura van Petrarca. In die zin zou ook de gravin Beatrijs van Brabant, kasteelvrouwe te Kortrijk, zich aangesproken gevoeld kunnen hebben. Gillebert wilde misschien wel in het ongewisse laten welke Beatrijs hij bedoelde. Al was het maar om haar echtgenoot Willem van Dampierre niet te veel te bruskeren. Op 26-jarige leeftijd was zij echter al weduwe, want Willem overleed in 1251 en Beatrijs bleef de kasteeldame tot 1288. Het grafelijk domein dat haar als verblijfplaats was toegewezen bouwde zij dankzij een persoonlijk fortuin uit tot een echte hofhouding. Door haar relaties met de belangrijkste adelijke families correspondeerde zij over allerlei politieke problemen. Was Gillebert de Berneville hierbij haar cultuurfunctionaris die de adellijke waarden moest verwoorden en consolideren? Bij momenten lijkt hij zelf te klagen over ondeugdig gedrag van vrouwen, tenminste volgens een 18de eeuwse auteur, Rhijnvis Feith: “begonden de Vrouwen van dien tijd reeds zo ver van haare voorige deugd en waarde aftewijken, dat zekere Guillebert de Berneville op eenen geheel anderen toon over de Liefde begon te moraliseeren: Nul ne se peut avancer En amour, fort par mentir; Et qui mieux sçait s'en aider, Plutôt en a son plaisir.”6 Gillebert volgde uiteraard de mode van zijn tijd, want sinds de 12de eeuw was er vanuit Zuid- Frankrijk een stijl overgewaaid, die gebaseerd is op ‘fin amors’ en courtoisie. Men bezong een onbereikbare geliefde aan wie men een riddelijke trouw beloofde. Men kende haar bijna bovenmenselijke eigenschappen toe. De dame was altijd goed, zeer wijs, waardevol, openhartig, zachtmoedig en mooi. Op literair niveau was het niet de bedoeling zeer origineel en inventief te zijn. De teksten en melodieën werden “gevonden”, zodat daarmee ook de etymologie van het woord ‘troubadour” is verklaard. Het occitaanse woord ‘trobar’ betekent immers ‘vinden’. De onbereikbaarheid was ook weer een excuus om de melancholie en het verdriet zwaar in de verf te zetten. Onzekerheid, zelfbeklag en getormenteerdheid zijn hier de trefwoorden. Gecombineerd met allerlei galante formules behoorde dit tot de aristocratische spelcultuur, die hiermee zelfs gecodificeerd werd, waarbij de dame een rolmodel toebedeeld kreeg.7 6 Brieven over verscheiden onderwerpen / Rhijnvis Feith . -(deel 4) .- Amsterdam: Johannes Allart, 1789. 7 Gillebert de Berneville: een franstalige trouvère uit onze regio / Julien Vermeulen .- Kunsttijdschrift Vlaanderen, nr. 319, 2008 .- p. 67-68 Werken: Zijn werk was blijkbaar niet erg origineel, maar hij beheerste de vormelijke techniek van het componeren, met telkens wel een sterk einde van het lied. Sommige teksten zijn vergezeld van melodie-aanduidingen, maar wellicht was hij niet de typisch rondtrekkende minnestreel, die reisde tussen de burchten. Het zal wel niet omwille van de melodie zijn, dat Gillebert populair was in zijn tijd. Herhaaldelijke beluistering doet mij niet vermoeden dat hij zich op muzisch vlak erg profileerde of grote vondsten deed. Qua tekst is dit eventueel wel het geval. De volgende teksten8 zijn integraal te vinden bij Scheler9, waar ze Chansons genoemd worden. Maar het is niet zo duidelijk of het hier om gezongen teksten gaat en nog minder is het duidelijk hoe ze gezongen moeten worden. Ik neem de titels hier over zoals bij Scheler, vermoedelijk in de oorspronkelijke spelling dus. Strikt genomen hebben ze geen echte titel, maar wordt het incipit, dit wil zeggen: het eerste vers, als titel genomen. Soms zijn ze in meerdere manuscripten terug te vinden, met varianten in bepaalde verzen. 8 http://www.medievalenfrance.com/site/texte/index.htm 9 Trouvères belges du XIIe aux XIVe siècle / August Scheler . – Closson, 1876 Dit boek is aanwezig in de Kortrijkse bibliotheek (M 14784) 1. Adès ai esté jolis 2. Amors, je vous requier et pri (jeu parti) (bestaat ook onder de titel “Jugemans d’amors”) 3. Amors, por ce ke mes chans soit jolis (hiervan bestaan veel afwijkende versies) 4. Amor, vostre seignorie 5. Au novel tens ke li yvers se brise 6. Aucune gent m’ont enguis 7. Coment qu’amors me demaine 8. Dalés Loncpré u boskel (pastourelle) 9. D’amors me vient li sens dont j’ai chanté 10. De moi dolereus vos chants 11. Elas, je suis refusés 12. El besoing voit on l’ami 13. Fois et amors uploads/Geographie/ focus-op-gillebert-de-berneville.pdf
-
22
-
0
-
0
Licence et utilisation
Gratuit pour un usage personnel Attribution requise- Détails
- Publié le Sep 16, 2022
- Catégorie Geography / Geogra...
- Langue French
- Taille du fichier 1.3065MB