2T SPELLINGGIDS 1 SPELLINGGIDS SPELLINGGIDS INHOUD A De vervoeging van het werk

2T SPELLINGGIDS 1 SPELLINGGIDS SPELLINGGIDS INHOUD A De vervoeging van het werkwoord 1 Algemeen schema 2 Werkwoorden van Engelse herkomst B Hoofdletters 1 Hoofdletters bij het begin van een zin 2 Eigennamen 2.1 Namen van personen 2.2 Aardrijkskundige namen 2.3 Namen van zaken 3 Uit respect C Verbouwen van woorden 1 Woordgroepen, samenstellingen en afleidingen 1.1 Begrippen 1.2 Los of aaneen (met betekenisverschil) 1.3 Aaneenschrijven van samenstellingen 2 Meervoudsvorming 2.1 Hoe vorm je het meervoud? 2.2 Hoe spel je het meervoud? 3 Het verkleinwoord 4 De bezitsvorm 5 De verbuiging van het bn D De woordtekens 1 Het deelteken 2 Het koppelteken of liggend streepje 3 Het weglatingsteken of de apostrof 4 Het accentteken 5 Afkortingen schrijven E De leestekens 1 Op het einde van de zin 1.1 De punt 1.2 Het vraagteken 1.3 Het uitroepteken 1.4 Het beletselteken (zie ‘Binnen de zin’) 2 Binnen de zin 2.1 De komma 2.2 De puntkomma 2.3 De dubbele punt 2.4 De aanhalingstekens 2.5 De gedachtestreep 2.6 Het beletselteken 2.7 De haakjes 2.8 De schuine streep F Moeilijke woorden Gouden tip: gebruik bij twijfel het Groene Boekje. 2 3 5 6 6 6 6 6 7 8 8 8 8 9 10 12 12 14 14 15 15 16 16 17 19 19 20 20 20 20 21 21 21 21 21 22 22 22 22 23 23 23 2 SPELLINGGIDS Ook bij spelling zijn de juiste strategieën belangrijk. Je hoort bv. boom, straat, huis. Je schrijft dus boom, straat, huis. Je schrijft zoals je het in de standaarduitspraak hoort. (de fonetische regel) Je schrijft: - de grootte (groot+te), de breedte (breed+te) omdat je ook bv. de dikte (dik+te), de diepte (diep+te) schrijft; - hij wordt, want hij loopt. Je herkent gelijkaardige of analoge gevallen. (de morfologische regel) Je schrijft interview, parallellogram. Je weet dat er woorden zijn waarvan de schrijfwijze niet vastgelegd is in regels, maar die je correct moet leren gebruiken en onthouden. Leenwoorden behouden vaak hun schrijfwijze van de oorspronke- lijke taal. (de conventionele regel) Je hoort bv. tuis, maar je schrijft thuis omdat het woord afkomstig is van te huis. Je weet dat de spelling ook te maken heeft met de oorsprong van de woorden of de etymologie. (de etymologische regel) Je schrijft ik word, maar hij wordt. Je schrijft pijl (voor bv. staaf met scherpe punt) of peil (voor bv. niveau). Om werkwoorden correct te kunnen spellen, moet je de samenhang met andere zinsdelen zien bv. o - pv. (de syntactische regel) Voor de juiste schrijfwijze moet je ook rekening houden met de betekenis. (de semantische regel) De vervoeging van het werkwoord A Als je over de spelling van werkwoorden spreekt, heb je de termen infinitief, stam en uitgang nodig. De stam van een werkwoord bestaat uit de infinitief - en. infinitief stam uitgang werken werk en zitten zit en lopen loop en antwoorden antwoord en wachten wacht en doen doe n De stam komt vaak overeen met de ik-vorm van de tt, behalve bij werkwoorden als verhuizen (stam: verhuiz, maar ik verhuis) en fuiven (stam fuiv, maar ik fuif). Je past bij de vervoeging van dergelijke werkwoorden de stam aan de spellingregels aan. De uitgang is bijna altijd -en, een zeldzame keer is de uitgang -n (bv. doen, gaan, staan, zien, slaan) of vaker in werkwoorden van Engelse oorsprong (bv. time-n). 3 SPELLINGGIDS 1 ALGEMEEN SCHEMA 1.1 Hoe vervoeg je een werkwoord? tt stam + zelfde uitgang als werken (jij werkt, hij werkt …) ! Je/jij als onderwerp na de pv: geen uitgang (werk je) maar: ik ski, jij skiet. pv gebiedende wijs stam (werk!) ! Kleedt u zich aan! U = onderwerp, wel -t als uitgang vt zelfde klank als in de infinitief (hij werkte, opende / wij werkten, openden …) stam + de(n) of stam + te(n) (de kijkletter behoort tot 't kofschip) maar: ik skiede andere klank dan in de infinitief (hij vond, wij vonden) één enkelvoudsvorm + één meervoudsvorm eindigt op -d of -t (gewerkt, geopend) Schrijf de uitgang -d of -t. Luister naar de vt. vd eindigt op -en (gevonden, gelezen, gebakken) vd als bn Schrijf het vd + de uitgang van het bn als het nodig is. (Tip: infinitief – n) (de vergrote foto, de gewitte muur) od = infinitief + d (werkend, lezend) od als bn Schrijf het od + de uitgang van het bn als het nodig is. (de werkende man) od als zn het zn in het enkelvoud: uitgang -e; in het meervoud:voor personen: uitgang -en; voor dieren en zaken: uitgang -e (De werkenden zijn druk bezig.) niet-pv 4 SPELLINGGIDS 1.2 Speciale moeilijkheden 1 Over pv en niet-pv - Persoonsvorm en onderwerp horen samen. Dat merk je bij een ja-neenvraag. De pv komt eerst, het onderwerp volgt op de tweede plaats. Herhaalt hij die zin? Beantwoord jij die brief? Herhaalt en beantwoord zijn beide pv. Heeft hij die zin herhaald? Heb je die vraag beantwoord? Hier zijn heeft/heb pv en zijn herhaald en beantwoord niet-pv-vormen. - De pv verandert mee van getal met het onderwerp. De niet-pv doet dat niet. Beantwoorden (= pv) wij die brief? Hebben (= pv) wij die brief beantwoord (= niet-pv)? - Verander je de zin van tijd, dan verandert de pv; de niet-pv verandert niet. Beantwoordde (= pv) jij die brief? Had (= pv) je die brief beantwoord (= niet-pv)? 2 Jij als onderwerp na de pv - Werk je, antwoord je? !! Antwoordt je broer? Bij omkering of inversie van de jij-vorm valt de -t weg. ‘je broer’ is onderwerp. ‘Je’ is hier geen persoonlijk, maar een bezit- telijk voornaamwoord en een synoniem van jouw. (Antwoordt jouw broer?) Ook hier kun je weer met werken vergelijken: ‘Werkt je broer?’ 3 De gebiedende wijs (de imperatief) 4 Zijn, hebben, willen, zullen, kunnen, mogen hebben een aparte vervoeging in de tt - vt. Vooral de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud volgen niet het gewone schema. (ik) ben, was, geweest – heb, had, gehad – wil, wilde of wou, gewild – zal, zou – kan, kon, gekund – mag, mocht, gemogen (jij) bent, was – hebt, had – wilt, wilde of wou – zult, zou – kunt, kon – mag, mocht (u) bent, was – hebt of heeft, had – wilt, wilde of wou – zult, zou – kunt, kon – mag, mocht (hij) is, was – heeft, had – wil, wilde of wou – zal, zou – kan, kon – mag, mocht U heeft, jij wilt, jij zult, jij kunt is formeel, in spreektaal gebruik je: u hebt, jij wil, jij zal, jij kan. - Red het milieu! Word wakker! Ga naar huis! Antwoord meteen! Wacht hier! - Je schrijft de stam. - Bezint eer ge begint! - Doet u maar verder! Draait u zich even om! Wendt u zich tot de huismeester! Kleedt u zich maar weer aan! maar: Wind u niet op! Wend u tot de directeur! Soms moet je toch de uitgang -t schrijven: - in vaste formuleringen of oude zegswijzen, - in de gebiedende wijs met ‘u’, maar alleen als ‘u’ onderwerp is. Geen -t want u is geen onderwerp (controle: *u windt op / *u wendt tot de directeur zijn geen correcte Nederlandse zinnen.) 5 SPELLINGGIDS 2 WERKWOORDEN VAN ENGELSE HERKOMST Vervoeging van Engelse werkwoorden De werkwoorden van Engelse herkomst vervoeg je net als de zwakke werkwoorden: met -t of -d in de ott, met -te of -de in de ovt. De schrijfwijze volgt het Nederlandse systeem, zodat je dus de regel van ’t kofschip kunt gebruiken. werken – hij werkt – hij werkte – gewerkt checken – hij checkt – hij checkte – gecheckt voelen – hij voelt – hij voelde – gevoeld showen – hij showt – hij showde – geshowd Let op: je moet heel goed op de uitspraak letten want het gaat hier niet om de letters, maar om de klanken. faxen – hij faxt – hij faxte – gefaxt finishen – hij finisht – hij finishte – gefinisht housen - hij houset - hij housete/housede - gehouset/gehoused e-mailen – hij e-mailt – hij e-mailde – ge-e-maild promoten – hij promoot – hij promootte – gepro- moot bingoën – hij bingoot – hij bingoode – gebingood maar: timen – hij timet – hij timede – getimed racen – hij racet – hij racete – geracet deleten – hij deletet – hij deletete – gedeletet barbecueën – hij barbecuet – hij barbecuede – gebarbecued breakdancen – hij breakdancet – hij breakdancete – gebreakdancet Je hoort op het einde een sisklank, dus schrijf je -te en -t. De doffe e verdwijnt in vervoegde vormen wanneer die voor de uitspraak niet nodig is. De o verdubbelt. Hier is de e nodig voor de juiste uitspraak (vergelijk de uitspraak van hat: hoed en hate: haten). volleyballen – hij volleybalt – hij volleybalde – gevolleybald grillen – hij grilt – hij grilde – gegrild baseballen – hij baseballt – hij baseballde – gebaseballd passen – hij passt – hij passte – gepasst (een pass geven, uitgesproken als paas, een uploads/Geographie/ spellinggids.pdf

  • 14
  • 0
  • 0
Afficher les détails des licences
Licence et utilisation
Gratuit pour un usage personnel Attribution requise
Partager