H7: Politieke partijen 1 Inleiding: wat is een politieke partij?  Partijen = e

H7: Politieke partijen 1 Inleiding: wat is een politieke partij?  Partijen = een cruciale actor in de politiek  groot belang ≠ nieuw => Ostrogorski ~ Democracy and the Organisation of Political Parties (1902): zag dat als een vd eersten  Kritiek : op overwegende rol van pol partijen  België: particratie => partijen = dominante kracht in alle cruciale besluitvormingsarena’s  Belang partijen sterk afh. van pol systeem + belang & definitie afhankelijk van ruimte & tijd  Geen consensusdefinitie  iedereen legt andere accenten (streven naar macht, concurrentie om kiezer, verdedigen groepsbelangen, regeringsdeelname…)  oplossing: kenmerken & functies beschrijven en begrijpen => concept is gelijk aan… o Ideaaltype: met enkele ‘kernelementen’ (fenomeen beantwoordt in meerdere of mindere mate aan dat ideaal) o Categorie (fenomeen is een partij of geen partij)  Vage omschrijving van partij in standaardwerk Duverger ~ Les partis politiques  Syntheseomschrijving: politieke partijen … o Zijn gericht op machtsuitoefening o Willen voor de SL bindende beslissingen zelf nemen, in overeenstemming met hun visie en programma o Concurreren om de deelname aan de politieke besluitvorming om zoveel mogelijk pol mandaten te verwerven o Doen al dit adhv een algemeen programma, gebaseerd op enkele fundamentele uitgangspunten o Hebben een formele, permanente organisatie  Politieke partijen vs. drukkingsgroepen  verschil in organisatie in functie van verkiezingsdeelname met het oog op het verwerven van overheidsmacht o Politieke partijen:  Gebruiken politieke processen om hun doelen te bereiken door overheidsposities in te vullen met hun eigen leden  Rechtstreekse deelname aan verkiezingen om via mandaten (leveren politiek personeel) zelf politieke macht uit te oefenen  Zoveel mogelijk kiezers, dus alomvattend, breed programma  Georganiseerde, formele bewegingen  Gemeenschappelijke politieke voorkeur en ideologische overtuiging o Drukkingsgroepen:  Gebruiken politieke processen om hun doelen te bereiken, om druk uit te oefenen op diegenen die de overheidsmacht bezitten  Hoeven helemaal geen verkiezingen te winnen  Willen vaak slechts een bepaald concreet programmapunt verwezenlijkt zien  Minder permanent karakter en informeel georganiseerd  Geen gemeenschappelijke ideologische overtuiging o maar verschil in de praktijk soms beperkt, bijv. met grote traditionele sociale bewegingen (vakbonden)  etymologie: partire (verdelen) – pars (partij)  De betekenis van partijen verschilt sterk naargelang het politieke systeem en is tijdsgebonden 2 Het ontstaan van politieke partijen  Partijen in de vorm van vandaag = recent fenomeen: kind van hun tijd  °Vanaf 19de eeuw: reactie op/mogelijk door democratiseringsproces, modernisering  Modernisering = aanleiding tot 3 verschillende theorieën ~ Deschouwer & Witte: 1. Institutionele benadering  nadruk op het belang van democratiseringsprocessen 2. Breuklijnenmodel 3. Theorievorming rond het ontstaan vd nieuwe sociale bewegingen  1 & 2: belang van dieperliggende msp conflicten in de moderniteit & vertaling daarvan naar het partijsysteem 2.1 De institutionele benadering  Maurice Duverger: 1 vd grondleggers van de institutionele benadering  volgens hem veranderde alles door het democratiseringsproces en de uitbreiding vh stemrecht  parallel met parlementaire clubs: °electorale comités of kiesverenigingen o Partis de création intérieure = interne creatie van politieke partijen:  formele verbinding tussen parlementaire club – kiesvereniging  Deze partijen ontstaan uit een parlementaire groep of ‘club’ binnenin het parlement  Organisatie = gericht op machtsbehoud  Ook extraparlementaire organisaties kunnen steun verlenen en partijen boosten  Typevoorbeeld: Liberale Partij : ze verenigden afgevaardigden van allerlei liberale kiesverenigingen én werden gesteund door de extraparlementaire vrijmetselaarloges o Partis de création extérieure = externe gecreëerde partijen  Ontstaan vanuit buitenparlementaire organisaties  Organisatie = gericht op machtsverwerving  Typevoorbeeld: socialistische partij (Belgische Werklieden Partij) die is ontstaan vanuit de arbeidersbeweging (vakbonden, mutualiteiten, etc.)  Kritieken : o Schiet tekort om het ontstaan van recentere partijen te verklaren o Houdt te weinig rekening met andere msp evoluties o Te veel focus op westerse democratieën 2.2 Het traditionele breuklijnenmodel  Lipset & Rokkan: breuklijnenmodel => zie H6!! o 2 revoluties  4 breuklijnen o = Langdurige geïnstitutionaliseerde conflicten waar relatief grote groepen mensen bij betrokken zijn en waarop groepen zich organiseren  vereisen politieke oplossing gezien hun ontwrichtende impact o Breuklijnen leiden tot relatief stabiele verdeling van ≠ groepen in MS, structuren SL o Op die breuklijnen zullen zich politieke partijen vormen  nemen standpunt in op minstens 1 breuklijn: breuklijnenstructuur ve SL bepaalt partijsysteem  Caramani (2014): soorten partijfamilies: groepen van partijen met een gemeenschappelijke ideologische onderlegger  hoofdstructuur: 1. Ontwikkeling van gecentraliseerde liberaal-democratische staten:  Religieuze en regionalistische partijen (door conflict met kerk en perifere regio’s) 2. Industrialisering:  Agrarische en arbeiderspartijen (conflict tussen stedelijk en ruraal)  Communistisch  Sociaaldemocratisch  Fascistische alternatieven (als tegenreactie op arbeiderspartijen) 3. Verzachten vh conflict tussen kerk en staat:  Christendemocratische partijen (ontstaan door het vervellen vd traditionele religieuze partijen)  Breuklijnenstructuur zijn niet overal hetzelfde, niet overal (even sterk) aanwezig  Breuklijnen moeten door partijen gepolitiseerd worden: elites moeten conflicten vertalen in issues die bepaalde oplossingen nodig hebben  Breuklijnen evolueren, maar partijen blijven redelijk stabiel: o Freezing of party systems: die bevriezing heeft complexe oorzaken:  Vermogen tot recuperatie van andere, nieuwe issues: partijen nestelen zich op breuklijnen en socialiseren & mobiliseren daarlangs kiezers  bleven trouw aan hun partij  weinig ruimte voor ontstaan van nieuwe breuklijnen of partijen => Bij ons kwam dat sterk door de verzuiling  Narrowing of the support market: sluiting vd electorale markt voorkwam dat er alternatieve breuklijnen zouden ontstaan  Ontzuiling vanaf jaren 1970: o ‘Zuil’ = nog aanwezig, maar betekent vandaag iets anders  Huyse o Geen volledige ontkoppeling tussen sociale structuur & stemgedrag: invloed vd zuilen = blijft aanwezig  Abts  Voordelen breuklijnenmodel: o Het begrijpen vd dominantie vd massapartij: partijen moeten zoveel mogelijk leden rond een gemeenschappelijk programma verzamelen o Het begrijpen vd morfologie vh partijsysteem: in termen van partijfamilies o Je kan het ook in minder democratische contexten gebruiken (in tegenstelling tot de institutionele benadering)  Nadelen breuklijnenmodel: o De inertie van een bevroren partijsysteem  verklaren nieuwe partijen niet 2.3 Naar nieuwe breuklijnen?  Ontstaan nieuwe partijen: als conflicten niet meer (voldoende) in bestaande breuklijnenstructuur en dus bestaande partijen ingepast kunnen worden: het partijsysteem ontdooit en opent zich voor nieuwe spelers (bv. Groen)  Nieuwe sociale bewegingen en op termijn ook nieuwe partijen ontstonden in de jaren 60-70 o Ingelhart: kwam door verschil in waardepatroon tussen generaties: materialisme vs. postmaterialisme  °new politics issues (gender, diversiteit, inspraak, klimaat, …) leden PM- generatie herkennen zich onvoldoende in traditionele partijen  °nieuwe o Caramani: globalisering en samenhangende organisatie open of gesloten SL  de verliezers van globalisering zullen zich verenigen in hun kritiek en zo ontstaan radicale populistische groeperingen o Nieuwe nichespelers / nieuwe types partijen zetten zich af tegen de traditionele breuklijnenpartijen / tegen de centrumkoers 3 Typologieën van partijen  Elk deel begint met dezelfde ellenlange gezever dat neer komt op: tis allemaal fokking vaag en geen enkele theorie of model kan het eigenlijk (volledig) verklaren  Het maken van types partijen/ indelingen is een middel en geen doel an sich  doel: fenomeen partijen beter begrijpen  We volgen in de komende delen het partijmodellenoverzicht van Krouwel: o Partijen w° onderscheiden door tal van kenmerken  °vage categorieën ≠ elkaar uitsluiten of het moeilijk maken om bestaande partijen in onder te brengen = ontbreken duidelijke toewijzigingscriteria (ontstaan, ideologie, electorale strategie…) o Volgtijdelijkheid: °nieuwe uitdagingen => °nieuwe partijtypes  NUANCE: verschillende partijtypes kunnen naast elkaar bestaan & partijen beantwoorden zelden aan ideaaltype  mengvorm verschillende types o Indeling op basis van 4 cruciale dimensies: p290  Origine dimensie  Electorale dimensie  Organisatorische dimensie  Ideologische dimensie o Hij clusters +- 50 bestaande partijtypes tot 5 genera: p280  Elite-, caucus- en kaderpartijen (3.1)  Massapartijen (3.1)  Catch-all en electorale partijen (3.2 en 3.3)  Kartelpartijen (3.4)  Business-firm partijen (3.5) Examenvraag : bespreek of vergelijk 2 van deze soorten partijen!  Een alternatieve visie van Müller en Strøm: delen partijen in op basis van welke hoofddoelstelling een partij prioriteit geeft: o Office-seeking: regeringsdeelname (besturen) o Policy-seeking: programma realiseren en beleid in bepaalde richting sturen o Vote-seeking: verkiezingen winnen  kiezers veroveren en behouden 3.1 Kaderpartijen vs. massapartijen Hier grijpen we terug naar de indeling van Duverger  Kaderpartijen: o ≠ geoliede machines o Ontstaan vanuit streven naar machtsbehoud en vanuit een parlementaire groep (partis de création intérieure) o Steunt financieel op de persoonlijke rijkdom van haar individuele parlementsleden o Is eerder een losse organisatie, gestuurd door een informele groep leiders o Richtte zich bijna uitsluitend op verkiezingen o Vertegenwoordigde de burgerij en middenklasse  Massapartijen: o Ontstaan om macht te verwerven en van buiten het parlement uit (partis de création extérieur), vanuit sociale bewegingen o Hechten veel belang aan een goed uitgebouwde ideologie  policy-seeking o Hun grootste macht = de macht van het getal  hoe meer leden, hoe beter dus o Daarom dus nood aan een gecentraliseerde partijbureaucratie = strak partijbestuur (top-down en dus niet bottom-up zoals vele zouden denken)  ijzeren wet vd oligarchie o Vertegenwoordigde slechts een bepaald deel vd bevolking (vb. arbeiders)  classe gardé o Zullen nevenorganisaties oprichten:  Om de partij te uploads/Litterature/ h7-politieke-partijen-maere 1 .pdf

  • 23
  • 0
  • 0
Afficher les détails des licences
Licence et utilisation
Gratuit pour un usage personnel Attribution requise
Partager